AMS 35 Online

Met veel plezier heeft Amsemble afgelopen weekend cantate 131 Aus der Tiefen rufe ich, Herr, zu dir van J.S. Bach opgenomen (beeld & geluid) in de Waalse Kerk van Amsterdam. Dit keer nog zonder publiek, maar we nodigen je uit om dit concert vanuit jouw huiskamer bij te wonen. Door ons werk te steunen met een gift, krijg je een uitnodigingslink om dit concert te beluisteren. Het is een prachtige cantate die Bach aan het begin van zijn carrière schreef.

Programma:
J.S. Bach Aus der Tiefen rufe ich, Herr, zu dir  (BWV 131)

Uitvoerenden:
Kamerkoor Amsemble
Swes Barokorkest
David du Crocq tenor
Benjamin Bakker bas/dirigent

bekijk de opname hier

Achtergrond cantate 131

Cantate 131 is waarschijnlijk de oudst bewaard gebleven cantate van Bach, ontstaan in 1707 in Mühlhausen (Thüringen) en dus lang voordat (vanaf 1723) Bachs massale cantateproduktie in Leipzig op gang komt. Wanneer Bach deze cantate componeert is hij 22 jaar oud en organist aan de Blasiuskirche te Mühlhausen. Het is waarschijnlijk geschreven voor een Bußgottesdienst (boetedienst) voor de brand die Mühlhausen had geteisterd vlak voor Bach aantrad, waarbij drie- tot vierhonderd huizen in het centrum verloren gingen. Qua vorm wijkt Aus der Tiefen, evenals andere vroege cantates (zoals BWV 106, de Actus Tragicus), sterk af van wat we na ±1712 van Bach en zijn tijdgenoten gewend zijn. De instrumentale bezetting heeft nog de eenvoud van het 17e eeuwse ‘geistliche Konzert’: één viool, twee altviolen, hobo, fagot en continuo. We treffen er nog geen recitatieven aan, niet het traditionele slotkoraal en evenmin de da-capo-aria’s op vrije teksten, naar het voorbeeld van de Italiaanse opera-aria’s; de solo-gedeelten heten hier ook nog geen ‘aria’. Het koor heeft anderzijds een veel groter aandeel dan in de latere cantates, waar het zijn rol veelal beperkt ziet tot een openingskoor en een slotkoraal.  De teksten worden uitsluitend ontleend aan de bijbel en het protestantse kerklied; er komt dus ook nog geen gelegenheids-tekstdichter aan te pas. De virtuoze vormenrijkdom en de soms grillige afwisseling tussen korale en solistische delen geven deze cantate een spontaneïteit en frisheid die begrip wekt voor Schweitzers uitspraak (1908) dat men gaarne honderd latere cantates inruilt voor tien van de oudste. En laat u vooral de fraaie hobopartijen niet ontgaan. (bron: Eduard van Engel)